Doeke de Graaf tijdens ons gesprek in het Stadsmuseum Vollenhove in augustus 2017.

In de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) werden honderden kinderen uit het stedelijke westen van ons land naar het platteland gestuurd. Ten dele om veiligheidsredenen maar vooral om aan te sterken. Want 'thuis' was er in veel gevallen minder te eten dan op het platteland, waar boeren in landbouw en veeteelt zoveel mogelijk hun werkzaamheden voortzetten en veel andere mensen er een moestuin op nahielden.

Eén van die kinderen was Doeke de Graaff, geboren op 18 december 1929 in Voorburg, dichtbij Den Haag. Doeke was de zoon van een loodgieter en had twee broers en een zus. Hij woont tegenwoordig met zijn vrouw in Harderwijk. Met zijn vriend Harm Pierik, woonachtig in Ermelo, was hij op 4 augustus vorig jaar bij ons in het Stadsmuseum in Vollenhove te gast om te vertellen over de tijd die hij, gedurende de oorlog, in Vollenhove en andere plaatsen in de buurt had doorgebracht.

De eerste keer dat hij deze kant op kwam was in de zomer van 1942 en hij kwam toen terecht in het Overijsselse Nieuwleusen, terwijl zijn zus naar Vollenhove ging en onderdak vond bij de familie Jaap en Eef Roebers. Jaap Roebers was timmerman en had een schoenwinkel. Ze woonden toen aan het Kerkplein, 'waar nu de Chinees is', vertelt Doeke, die samen met zijn vriend die dag in Vollenhove al herinneringen heeft opgehaald. Ook weet hij nog dat de familie Roebers drie kinderen had. Zijn bezoek aan Nieuwleusen en dat van zijn zus aan Vollenhove was georganiseerd door de predikant van de Nederlands Hervormde kerk in Voorburg. 'Die dominees regelden dat onderling met elkaar', zegt hij glimlachend.

Jet en Brand Visscher. Foto: collectie Teunis ‘PATS’ Schuurman.

In 1943 gingen de bleekneuzen weer voor drie weken op pad en Doeke kwam nu wel in Vollenhove terecht, bij Brand en Jet Visscher, die in het straatje Aan Zee woonden. Hij verbleef toen alle drie weken in Vollenhove. De derde keer dat hij naar 'het Oosten' trok was in 1944. Toen kwam hij terecht bij de familie Jurjen Spans, aan de Noorde, in het huis op de dijk tegenover het pontveer naar Genemuiden. Boer Spans had twee onderduikers in huis, weet Doeke zich te herinneren. Ook weet hij nog dat hij gewoon mee moest helpen bij het boerenwerk. Dat was niet altijd zonder gevaar. In die tijd van de oorlog werd zo ongeveer alles wat bewoog in Nederland bestookt door Engelse jachtvliegtuigen. Zo maakte Doeke mee dat een melkauto op de dijk werd doorzeefd door Engels vliegtuiggeschut. Ook de werkers op het land werden niet met rust gelaten. 'Wij doken dan de greppels in', zegt Doeke.

Tocht naar Friesland

Doeke zat in de oorlog op de HBS, maar na Dolle Dinsdag, 5 september 1944, kon hij niet meer naar school omdat de Duitsers die gevorderd hadden. In de hongerwinter kreeg de familie De Graaff van de huisarts te Voorburg te horen dat de kinderen zeer waarschijnlijk de winter niet zouden overleven. Het gezin leefde van suikerbieten, bloembollen en aardappelschillen. Opnieuw moesten ze naar het oosten. In januari 1945 werden een groep jongens en een groep meisjes uit Den Haag apart – tezamen mocht niet in die tijd – met gecharterde binnenschepen naar Friesland gebracht. De tocht ging via Amsterdam en Enkhuizen. De overtocht over het IJsselmeer was bij helder weer gevaarlijk vanwege de beschietingen vanuit de lucht, dus werd gewacht op bewolkt weer. Ze kwamen aan bij Galamadammen, in de buurt van Stavoren, waar een aantal vrouwen met manden vol broodjes op hen wachtte. De kinderen vlogen op de vrouwen af en binnen de kortste keren waren de manden leeg en kregen de laatsten niets meer.

In Galamadammen was er voor de kinderen geen onderkomen, zodat ze doorgingen naar Rijs in Gaasterland. Veel meer dan wat kleren in een door hun moeder gemaakte rugzak hadden ze niet bij zich. Uiteindelijk kwam Doeke met twee jongere broers terecht in Oosterzee, 24 kilometer verderop, achter Lemmer. Hijzelf kreeg onderdak bij een timmerman, die hen achterop de fiets kwam halen, en hij herinnert zich de ontvangst nog, vooral dat de vrouw van de timmerman uitriep 'dat ze zo graag een meisje had gewild'. Veel vertrouwen had hij er toen al niet meer in. Doeke 's broers Gerrit en Willem werden elders ondergebracht en een groot succes was ook dat al niet. Door alle commotie plaste zijn jongste broer van acht in bed en werd aan Doeke gevraagd daar iets aan te doen. Wat hij als vijftienjarige natuurlijk niet kon.

Doeke zelf verveelde zich behoorlijk bij die timmerman in huis en wilde nog maar één ding: naar Vollenhove, waaraan hij goede herinneringen had overgehouden. Doeke meldde zich af bij de dominee en met z'n drieën besloten ze toen via Kuinre en Blokzijl naar Vollenhove te lopen. En omdat de dijk gevaarlijk was wilden ze door de nieuwe Noordoostpolder die nog maar net drooggevallen was. Maar de toegang tot de polder werd bewaakt door een Duitse schildwacht, die hen niet doorliet. Waarna Doeke de plaatselijke dominee opzocht en hem vroeg mee te gaan om te proberen de schildwacht op andere gedachten te brengen. Dat lukte en ze trokken de polder in. Het was wel opletten geblazen, want de Engelse jagers namen ook hier alles onder vuur. Bij de brug bij Vollenhove aangekomen stond er weer een Duitse schildwacht, maar die liet de drie broers ongehinderd gaan.

De situatie bij de Noorde in de oorlog, op een luchtfoto van de RAF. Linksboven gaat de weg naar Vollenhove, rechtsonder naar de veerpont. In de linkerhoek van de T-splitsing staat de boerderij waar Doeke verbleef.

Met z'n drieën kwamen ze tenslotte onverwacht en rond etenstijd aan bij de familie Roebers in Vollenhove, die hen warm ontving. Maar die had zo geen plaats voor alle drie tegelijk. Ze hadden ook al een meisje uit Amsterdam in huis, plus nog een onderduiker. Doeke en zijn jongste broer Willem konden bij de Roebers blijven, 'tante Eef' bracht Gerrit naar Jet Visscher. De drie broers konden goed opschieten met de jeugd in Vollenhove. Dat ging gemakkelijk, vertelt Doeke, via de zoon van Roebers, Henk, die veel vrienden in de stad had met wie ze konden optrekken. Van die vrienden hoorde hij dat ze kattenkwaad uithaalden door in de kerk met pijltjes te schieten vanaf de galerij. Hij weet nog van het 'de poorte rond gaan', waarbij de meisjes aan de ene en de jongens aan de andere kant van de straat liepen. Hij kan zich ook nog herinneren dat Jaap Roebers illegaal stroom aftapte bij de buren, een detachement van de Duitse Kriegsmarine dat in de 'Latijnse School' zat.

De laatste dagen van de oorlog hebben de drie broers in Vollenhove doorgebracht en Doeke herinnert zich vaag dat op 16 april de Vollenhoofse politieman Harmen Visser door de Duitsers werd doodgeschoten toen hij op zijn motor op de dijk bij Schoterzijl reed. En tijdens het gesprek in het Stadsmuseum Vollenhove keken we naar buiten en zagen daar de naam van Harmen Visser prijken op het naambordje van het Harmen Visserplein. Meer herinneringen kwamen boven en Doeke vertelt dat zijn broer Gerrit nog een tijdje met dysenterie in de ziekenbarak bij Vollenhove heeft gelegen, daar waar nu Royal Huisman Shipyard gevestigd is.

Ziekenbarak bij Vollenhove, bij de brug naar de Noordoostpolder.

Bevrijding

De drie broers hebben de bevrijding meegemaakt in Vollenhove en Doeke kan zich nog voor de geest halen dat er toen een landverrader achter een motorfiets werd gebonden en door de stad werd gereden. Hij werd van alle kanten beschimpt en Doeke was het daarmee niet eens en vond het maar een beschamende gebeurtenis.

Met de ouders hadden de kinderen De Graaff tijdens hun verblijf in Vollenhove geen enkel contact. Wel kregen de ouders per post bericht dat hun kinderen in Vollenhove zaten. Eind juni 1945 stond plotseling Doeke 's moeder in Vollenhove voor de deur. Ze was vrijwilligster geworden bij het Rode Kruis en was liftend met verschillende Rode Kruiswagens naar Vollenhove gekomen. Zij wist in Zwartsluis een vrachtauto te regelen die naar Amsterdam zou gaan waarmee zij, haar eigen en andere kinderen naar het westen konden. Zodat ze begin juli 1945 weer in Voorburg bij Den Haag aankwamen.

Doeke is na zijn huwelijk nog wel een keer bij de familie Roebers over de vloer geweest, maar heeft na de oorlog toch weinig contact gehouden met mensen uit Vollenhove. Wel zijn Brand en Jet Visscher nog in Voorburg op bezoek geweest. Uiteindelijk heeft Doeke de Graaff met zijn vrouw Voorburg verlaten en is hij naar het oosten van het land vertrokken. Hij heeft in Ootmarsum gewoond en in Ermelo, vertrok daarna naar Lemmer om tenslotte neer te strijken in Harderwijk.

Dit artikel, dat ik samen heb geschreven met Johan ten Hove, stond maart 2018 in Kondschap