Rede en stadsbrug (steiger) op de kaart van Blaeu, 16491612: hoofd tot in de zee.

Voor het laden en lossen van schepen had men in Vollenhove eerst een soort steiger gebouwd. De magistraat van de stad Vollenhove ontving van Ridderschap en Steden op 14 maart 1612 een subsidie van 1000 gulden uit de middelen van het Rentambt der Domeinen voor het maken van een hoofd tot in de zee. In vroeger tijden had men daar genoeg aan; vrijwel alle schepen lagen voor anker op de rede. Aan deze hoofden meerden ook de veerschepen op Kampen en Zwolle aan, en vermoedelijk ook naar Amsterdam.  Seidel, de naamgever van het voormalig restaurant aan de haven in het vroegere stadhuis, zette hier in 1749 voet aan wal in Vollenhove om zich - althans dat had hij zich voorgenomen - als muzikant bij de dragonders aan te sluiten. 

Op 16 mei 1625 werd een veerdienst op Amsterdam geopend. Gedurende het seizoen vertrok het schip elke zaterdag uit Vollenhove.

Na de Middeleeuwen raakte de voorname stad meer en meer geïsoleerd. De belangrijke vaarroutes verplaatsten zich naar de westkant van de Zuiderzee. De scheepvaart naar het oosten was hoofdzakelijk gericht op het Zwarte Water en de IJssel en nam steeds verder in betekenis af. 

detail van kaart Jan de Lat, 1724, nu zonder kribben of klif(t)enOp 12 maart 1632 verpachtten Burgemeesters, Schepenen en Raad met gezworen meente voor zes jaar het herstel en onderhoud van de zogenaamde brug (we zouden het nu een aanlegsteiger noemen) aan de zee, onder conditie dat de aannemer de nog voorhanden zijnde materialen aan hout en ijzer mocht gebruiken maar de nieuwe materialen zelf moest leveren. Hij moest de brug zoals die toen was onderhouden en herstellen. Het stond hem vrij om de onderste jukken die in zee stonden, een voet lager te maken. Hij moest de brug met delen (planken) bekleden en dicht houden, zoals die vanouds was geweest. De magistraat behield zich het recht voor de brug en de palen ten allen tijde te schouwen en wanneer iets niet in orde was moest de aannemer het dadelijk herstellen. Jacob Gerrien zette hier op in voor 130 caroligulden maar het werk ging naar Henrick Jeroens voor 125 gulden. In 1638 vond opnieuw een verpachting plaats.  

Het vaarwater voor de kust van Vollenhove is nooit ideaal geweest. Bij aanhoudende oostenwinden daalde het waterpeil sterk. In 1657 trok men zelfs te voet naar Schokland; de zee was door een krachtige oostenwind "drooggestoven".

Op 15 februari 1713 werd 300 caroligulden geleend voor gemaakte kosten voor herstel en vernieuwing van de bijna weggespoelde stadsbrug. 

De visserij werd op den duur het belangrijkste middel van bestaan en men besloot om een soort vluchthaven bij de Vismarkt aan te leggen. Een groot deel van het onderhoud hiervan werd door de vissers zelf uitgevoerd. Niet iedereen deed mee en dat lokte onenigheden uit. Dit blijkt o.a. uit een protest in 1792 van de vissers aan de Magistraat. Zij die palen geheid hadden, verlangden dat eigenaren van schuiten die niet meegeholpen hadden liggeld zouden betalen indien zij toch hun schuit aan de palen meerden. De Magistraat ging hiermede akkoord.

Vollenhove aan de Zuiderzee - detail kaart Reilly, plm. 1800Koning Lodewijk Napoleon werd bij zijn bezoek in 1809  ook langs de deerlijk vervallen steiger geleid. Hij verleende f 4000 voor herstel en vergroting van het havenhoofd volgens zijn besluit van 29 maart 1809. In 1811 bleek dat de opzichter van dat werk, Gerrit van Baak, nog een vordering had van f 402. Daartegen had de vorige stadsregering bezwaar gemaakt wegens de slechte stadsfinanciën. Door de stad was in 1809 al f 561 betaald voor het vervoer van palen en arbeidsloon ten behoeve van de brug. In 1812 werd gesteld dat op de begroting van 1812 en 1813 een bedrag van 844 francs of 402 gulden in achterstand moest worden gebracht voor het daggeld van 3 gulden dat de timmerman G. van Baak verdiend zou hebben als opzichter over de brug die in 1809 en 1810 gemaakt was. Zo zouden meerdere pogingen bij de Prefect worden gedaan om te bewerken dat de gemeente niet hoefde te betalen.

Het graven van de binnenhaven.

Op 2 juni 1823 werd met het graven van een nieuwe (binnen)haven een aanvang gemaakt (op Urk gebeurde dit omstreeks 1806). In Vollenhove werd de grond aangekocht "vanaf de poort van het Oldehuis tot de palen rechtuit". Tevens werd besloten om de slotgracht van het Oldehuis uit te diepen en te verbreden en deze gracht met de nieuwe haven in verbinding te brengen. Veel vissers uitten kritiek op de aanleg; zij vreesden het aanslibben van de haven en het vroegtijdig dichtvriezen ervan. Bovendien waren ze van mening dat de nieuwe haven door kruiend ijs spoedig verstopt zou worden. 

Stormvloed van 1825

Havengebied op een luchtfoto uit 1933Nauwelijks was de haven voltooid of de zee viel haar aan: het gebeurde op 3 februari 1825. De gevolgen van deze stormvloed waren rampzalig voor Nederland, maar Vollenhove kwam er betrekkelijk goed vanaf. Net als Steenwijk ligt Vollenhove 4 á 5 meter hoger dan de omringende veenstreken. Desondanks stond het zeewater in Vollenhove een tot drie voet (30 cm) hoog in de huizen rond de Vismarkt en aan de huisjes aan de buitenkant van het stadje, tweederde deel werd overstroomd. ’s Middags woedde er een zwaar onweer waarbij donder- en sneeuwbuien elkaar afwisselden. De gezinnen hadden zich nauwelijks op de Iage zoldertjes in veiligheid gebracht. Het was "aardedonker" geworden. In zee liepen zware deiningen met een ongekend sterke branding voor de kust. Het paalwerk van de Voorst werd zwaar beschadigd maar hield stand. Veel grond bij de nieuwe haven spoelde weg en de bomen aan de zeekant moesten het ontgelden. Zelfs de muur van het kerkhof (aan de zeekant van de Grote of St. Nicolaaskerk) was bezweken. 
Door een doorbraak in de Bentdijk en afnemend water was het grootste deel van het stadje dezelfde avond weer droog. De schade aan de haven was aanzienlijk, de doorgang bij de ophaalbrug van de binnenhaven was door puin en zand verstopt zodat de naar binnen gevluchte vloot opgesloten lag. Toen de vissers weer konden uitvaren, ontdekten zij dat er wel zestig zware keien waren blootgespoeld, op sommige plaatsen was de zeebodem geheel veranderd.

Men bleef het een onveilige situatie vinden, en dat werd bevestigd door een grote storm op 24 januari 1884. Vijf vissersschuiten die langs de havendam waar de 'baak' op stond - dus buiten de binnenhaven - lagen aangemeerd, sloegen los en kwamen op het land tussen de kerk en het palenscherm terecht. Het gaf aanleiding tot plannen voor een betere haven met een extra dijk rondom. Er kwam geld los van provincie en rijk en die zomer kon aannemer Aberson uit Steenwijk al van start. Tot hoe lang die werkzaamheden duurden, is onduidelijk: de aannemer werd zowel in 1886 al in 1894 gemaand op te schieten.

1912: buitenhaven 

Buitenhaven, gezien vanaf RuimzeezichtIn de jaren 1900-1902 werden plannen voor een 'voorhaven' gemaakt. De discussie duurde tot 1905. Er werd vervolgens grond aangekocht van het Waterschap, de aannemers M.A. Sonsma en N.H. van Meekeren begonnen in 1903 met het werk. In 1907 begon men aan een nieuw havenhoofd aan de westkant van de voorhaven. De vissers moesten tijdelijk uitwijken naar Blokzijl. Er kwamen in 1911 benzinelantaarns langs de haven. In 1912 werd voor het eerst de term 'nieuwe haven' gebruikt, toen besloten werd om vrijgekomen klinkers als straatstenen in de Visschersstraat te gebruiken. En naast de beurtvaartschepen, die hier kennelijk al lange tijd aanlegden, mochten ook andere (vissers?) schepen hier aanleggen.

Er was een soort pier, uitmondend in het havenhoofd tegenover de ingang van de binnenhaven (‘oude haven’).
Rondom werd de dijk even hoog, met een kade rondom voorzien van schuinstaande meerpalen zoals in de binnenhaven. Achter de dijk aan de oostzijde was een laagte (‘de leegte’), waar men de was droogde, maar ook een 'openbare' taanpot stond (later zelfs twee: 1935 S. Molenberg, 1936 J. Spit) voor het impregneren van de zeilen. De netten werden aan de masten en over de meerpalen te drogen gehangen.
Vanaf de straat (Aan Zee) liepen enkele paden schuin naar de kade ('opweg', sinds 1915), o.a. bij Seidel, en aan het einde van de Gasthuissteeg. Zo konden visventers gemakkelijk met de kruiwagen bij het schip komen.

Er was aanvankelijk één havenlicht of baken ('de boake'), aan de rechterkant vanuit zee gezien. Oorspronkelijk (1863) bedoeld als vuurbaak, maar uiteindelijk met een lantaarn. Aan de linkerkant werd in de jaren 1920 ook een havenlicht geplaatst. In 1931 kwam er ook een sirene, bedoeld als misthoorn. Op de hoek bij de ingang naar de binnenhaven lagen twee ijzeren reddingsboten ('vletten'), voorzien van ijzeren sleden om ook op het ijs hulp te kunnen bieden. Ze werden ook gebruikt om zo lang als mogelijk de haveningang ijsvrij te houden. De havenlichten kregen een nieuw leven als lantaarns bij de ingang van Landgoed Oldruitenborgh maar dat duurde door vandalisme niet lang.

Vanaf 1922 werd het haventerrein, de laagte, bij het jaarlijkse volksfeest geclaimd door de VVVV voor het uitvoeren van een openluchtspel. Dat duurde tot de transformatie tot werkhaven voor de polder.

Een rothaven

Het baken op de rechterhavenmondBij noordwestenwind Iag de havenmond bijna recht in de wind. De uitvarende schepen moesten in de havenkom eerst een lange slag over bakboord naar de zuidelijke havenpier maken. Met lange haakstokken werden de schepen naar de kop getrokken en vielen daarbij over stuurboord weer vol. Tegelijkertijd liepen de schepen van zee binnen, maar aanvaringen kwamen nimmer voor. 
Bij westenwind maakten de uitvarende schepen eerst een slag over bakboord naar het zuidelijke havenhoofd waar de ‘boake’ (baak) stond. Sommige schepen werden er naar toe geboomd en maakten daar zeil. Met de pikhaak werd het schip langs het ‘bovenhoofd’ getrokken en viel over stuurboord vol. Soms moesten de vaarbomen gebruikt worden om het verlijeren naar het ‘benedenhoofd’ te voorkomen.
Het witte havenlicht (baken, baak, boake) brandde op petroleum en werd o.a. verzorgd door Gerrit Tukker.

kaartdetail haven 1940De toegangsgeul tot de haven van Vollenhove werd repel genoemd. Een repel is eigenlijk een lange, smalle zandbank. De huidige Repelweg aan de binnenkant van de dijk van de Noordoostpolder is vernoemd naar deze Repel.

Groot nadeel ondervonden de vissers van de omstandigheid dat de haven geen verbinding had met het achterland, en met sterke oostenwind vrijwel ontoegankelijk was. In dat geval weken zij meestal uit naar het naburige Blokzijl, een stadje waar vrijwel geen vissers woonden maar dat wel een visafslag rijk was. Wanneer de vorst plotseling inviel lagen zij daar opgesloten.

Meer foto's van de buitenhaven staan bij het artikel uit 1936 met als titel 'Vollenhoofsche visschers varen ter visvangst', uit het blad 'Ons eigen erf'. In 1937 was de haven zodanig gevuld met wier en andere waterplanten, vermoedelijk ontstaan door groei op de modder van de bodem van de nu zoete zee, dat besloten werd tot een grote schoonmaak, op kosten van het Rijk.

1940-1954: werkhaven

detail luchtfoto uit 1947 van de buitenhavenVoor de aanleg en ontginning van de Noordoostpolder werd in 1940 de zware zeedijk rond de haven afgegraven. Er was in 1933 al een geul gebaggerd van 1 m 75 diep, voor schepen tot 1000 ton, die aansloot op de haven. Beide havens werden aanvankelijk uitgebaggerd tot een diepte van 1 m 20, de buitenhaven werd nu 3 m 20 diep net zoals de verder uitgebaggerde 'geul'. Een klein dijkje vanaf de nieuwe weg naar de polder werd gebruikt voor het aanleggen van woonarken en keten. Men plaatste een ijzeren damwand op 3 meter voor de kade, zodat na storten van de modder uit de haven achter die damwand een 20 meter brede loswal ontstond voor goederen uit de Noordoostpolder. Er is echter nauwelijks gebruik van gemaakt, doordat het meeste vervoer later over de weg plaatsvond. Het was vooral vlas uit de polder, dat van hier per schip werd afgevoerd.

Woonarken langs de havenmond op een luchtfoto uit 1947In de haven kwamen een aantal arken te liggen, die als woning en kantoor dienst deden van de mensen die de polder aanlegden. Na hun vertrek bleven de arken nog vele jaren dienst doen als "starterswoningen" voor Vollenhovenaren.  

De kleurenplattegrond rechts geeft de situatie weer rond 1980.

1994: passantenhaven

Luchtfoto van het havengebied in 1985, voor de ombouw van de buitenhaven tot passantenhavenDe damwand uit 1940 en het terrein er achter zijn weer verdwenen bij de aanleg van de huidige passantenhaven voor de pleziervaart, in 1994. Het linker havenhoofd  (gezien vanuit zee, nu de polder) werd deels weer op de oorspronkelijke hoogte gebracht, gelijk aan het resterende deel van het rechter havenhoofd. De loswal werd verplaatst naar de kanaalkant van het resterende deel van de lage dijk rond de haven. Er is een pad aangelegd tot op het hoogste punt van het linker havenhoofd. Ook het rechterhavenhoofd is opgeknapt, met o.a. een pad en bankjes op het uiteinde waar het baken symbolisch is gereconstrueerd.
De gereconstrueerde 'baak' in 2002Er kwam een kantoor voor de havenmeester, gecombineerd met een VVV-informatiepunt voor varende en niet-varende toeristen - dit laatste is helaas al lang verdwenen, en ook de havenmeester is niet vaak meer te vinden in het gebouw.

Verder kwamen er (helaas alleen) voor de betalende havengebruikers sanitaire voorzieningen, verstopt onder een terras dat een prachtig uitzicht biedt op de aangemeerde boten.

De oude middeleeuwse muur die ooit de omheining vormde van het kerkhof en in 1825 was verwoest door de zee werd weer opgebouwd. 

De kade langs die muur vormt sindsdien als het ware een boulevard tussen Kerkplein en de brug over de ingang naar de binnenhaven. Daarlangs staan op enkele plaatsen bankjes, die een geliefde plek vormen voor oudvissers en andere Vollenhovenaars om ervaringen, nieuwtjes en commentaar uit te wisselen. Op deze manier is een sociale functie van de haven en omgeving zoals die ook vroeger bestond, hersteld.