Johan van Langen was de oudste zoon van hopman Roelof van Langen, schout van Diever, en Hermanna van Noortwijn, die in totaal 5 kinderen hadden. Tweede zoon Lucas werd predikant in Oldemarkt (overleden 1619).

Vermoedelijk studeerde Van Langen aan de in 1585 opgerichte universiteit in Franker, speciaal opgericht om predikanten op te leiden, en die zeer calvinistisch was. Er staat een biidrage van hem in een album amicorum van een student in Franeker die een wereldreis ging maken, en in 1603 overleed.

Hij werd in 1593 predikant te Doesburg en vóór of in 1600 te Vollenhove. Vermoedelijk woonde hij in de Pastorie aan de Groenestraat.

Er werd tot 1592 tot vlak voor de poort van Vollenhove regelmatig gevochten door ‘Spaanse’ troepen. In 1588 klaagde de Overijsselse synode dat de vijand in Vollenhove en andere plaatsen geen gereformeerde predikant duldde. De synode aanvaardde node, dat de eredienst door een in het zwart geklede priester werd verzorgd. De betekenis van Katholieke vormen brokkelde in deze jaren echter steeds meer af. De inhoud van de eedsformule veranderde; werden in 1584 nog de heiligen naast God aangeroepen, in 1587 werd gezworen op God en het evangelie. In 1594, twee jaar na de bevrijding van Steenwijk, kreeg Vollenhove zijn eerste predikant in de "ghewesen dienaar" Arnoldus van Heemse, afkomstig uit Laar in het graafschap Bentheim. Johannes Langius - de Latijnse variant van 'Van Langen' - werd zijn opvolger.

In latere jaren berustte het recht om een predikant te beroepen bij de "Volle Stoel". Zie ook de lijst Hervormde predikanten te Vollenhove.

Menig gezelschap uit aanzienlijke steden meerde eertijds in het vissersstadje aan de Zuiderzee af met als doel de pastorie en vooral diens bewoners. Tot groot verdriet van de gelovigen. In het jaar 1600 doet de rechtzinnige predikant, Joannes of Johannes Langius heel wat stof in Vollenhove opwaaien. De hervormde gemeente van Nijmegen, die nog slechts één oude predikant bezit, wenst zijn overkomst. Dat kan en mag niet gebeuren, immers z'n verblijf in de vissersplaats heeft "grote stichting" opgeleverd. Uit dat gegeven zou je kunnen concluderen dat hij al enige tijd voor het jaar 1600 z'n intrede moet hebben gedaan.

Uit de synodale acta weten we dat eenmaal per zondag een catechismuspreek werd gehouden en uit de classicale acta blijkt dat Johannes Langius, predikant van Vollenhove op zaterdag twee preken voorbereidde. Het is waarschijnlijk dat in Vollenhove ook op andere dagen dan zondag werd gepreekt

Gezien het aantal malen dat hij praeses en scriba was van de classisvergadering en hij optrad als gevolmachtigde moet hij een man van groot gezag geweest zijn. Alle synodevergaderingen van 1600 tot 1610 bezocht hij; tweemaal was hij scriba.De gemeente bloeit en na zijn vertrek vreest men tenminste een grote scheuring. De provinciale synode, die van 29 tot 31 juli in Steenwijk bijeen is, neemt het pleidooi uit het stadje over. Langius mag niet naar Nijmegen. De synode wil zijn voortdurend verblijf wel op twee manieren opfleuren. Allereerst moet zijn werk worden verlicht door het beroepen van een tweede predikant, en het salaris moet op het peil van naburige steden in de provincie worden gebracht. Die tweede predikant komt er pas in 1620, dus na zijn vertrek.

Uit twee voorvallen blijkt hij een man die zijn goede naam verdedigt, maar die anderzijds de morele moed heeft schuldbelijdenis te doen. In 1602 wordt hij belasterd door de mennisten; hij zou het niet aangedurfd hebben enkele edelen te vergezellen naar hun vermaning. Johannes Langius stelt de classis van de ware toedracht op de hoogte: het had hem niet aan moed ontbroken, maar de edelen die hij zou vergezellen waren verhinderd door een begrafenis en bovendien zou het bezoek aan de vermaning net op zaterdag vallen, een dag waarop Langius twee preken had voor te bereiden. De classis besluit dat de mennisten, als ze willen disputeren naar Vollenhove kunnen komen, maar de laster tegen één van haar leden kan zij niet aanvaarden; de drost wordt gevraagd de schuldigen aan te spreken.

In augustus 1604 vraagt Langius raad aan de synode op welke wijze hij zich kan verzoenen met enkele heren die hij heeft verbitterd; hij bekent “sijne passie te veel nagevolcht tho hebben”. Men besluit dat Langius, vergezeld van een collega uit de classis Steenwijk naar de Landdag van Ridderschap en Steden zal gaan om een brief van de synode te overhandigen, waarin uitleg van zaken wordt gegeven en de Staten gevraagd wordt Langius’ schuldbelijdenis te aanvaarden en verder of de heren hem in zijn ambt in Vollenhove willen handhaven. Misschien moet er samenhang gezocht worden tussen deze schuldbelijdenis en de buitengewone classisvergadering van 16 juli 1604, toen Langius als praeses primair verantwoordelijk was voor de instemming die gevonden werd voor de bittere beschuldigingen van Johannes van Hattem aan het adres van de Staten.

Zijn aanzien groeit. Niet alleen krijgt hij belangrijke functies in de provinciale synode toegeschoven, zoals het vertalen van het Nieuwe Testament, ook vertrekt hij in 1618 als één van de afgevaardigden naar de zo belangrijke Nationale Synode te Dordrecht. Die gelegenheid brengt hem opnieuw in de verleiding in de toekomst elders te gaan prediken. Ditmaal is het de kerkenraad van het "getroffen" Utrecht die hem benadert. Vier predikanten uit de Domstad hadden zich op de genoemde Nationale Synode voorbereid in remonstrantse kring. De Utrechtse predikant Frederici trad zelfs als leider op. Ds. Langius zwicht. Hoewel de droefheid in de gemeente opnieuw toeslaat gaat de overtocht deze keer wel door. Het verblijf in de Domstad is slechts van korte duur geweest. Na vier jaren wordt hij er door de dood weggenomen. Hij wordt in een recente studie een contra-remonstrant genoemd.

Bronnen: